Gelezen/bekeken: Batman – The Dark Knight Returns

batman

Een gastblog van ‘De Stripclub’

Leeftijd. Het is iets bijzonders om een verhaal eens te herontdekken. De film American Beauty had ik bijvoorbeeld destijds nog als twintiger in de bioscoop gezien op een moment dat een thema zoals een midlife crisis nog erg ver van m’n bed stond. Het was dan ook een akelige ervaring toen ik de film onlangs nog eens terugzag en me moest realiseren dat ik als kersverse veertiger plots wel een stuk dichter stond bij de dagelijkse problemen van Lester Burnham, het hoofdpersonage.

Ik was eens benieuwd of The Dark Knight Returns (in het Nederlands nogal knullig vertaald als De Terugkeer van de Dark Knight) van Frank Miller eenzelfde effect op me zou hebben. Leslie’s Stripclub leek me dan ook een handig excuus om dat boek eens uitvoerig in een groep uit te spitten. En dat met als inspirerend decor het vernieuwde Bal Infernal in Gent.

Het boek gaat dus over een ouder geworden Batman (50+), die na tien jaar afwezigheid z’n cape nog eens aantrekt om de misdaad te bestrijden in Gotham. In zijn kielzog passeren ook allerlei oude bekende (eveneens ouder geworden) vijanden van Batman de revue. Dat is meteen ook één van de belangrijke thema’s van het boek: wordt de criminaliteit in Gotham bestreden dankzij Batman of trekt hij door zijn aanwezigheid net niet meer criminelen aan. De Joker bijvoorbeeld (griezeliger dan ooit) besluit immers ook om nog eens ‘buiten’ te komen nadat hij al 10 jaar niet meer actief was in de branche.

Wat de leden van de Stripclub in ieder geval ook was opgevallen was dat de ondertoon van het boek nogal somber/cynisch is. Batman is niet meer de (min of meer) perfecte held die we kennen uit de films en zo, maar (consequent met zijn leeftijd) meer een ‘grumpy old man’ die hier en daar zelfs eerder meewarigheid opwekt. Is het nog wel nodig dat hij op zijn leeftijd nog een soort van burgerwacht moet spelen? Dat laatste laat Frank Miller ook handig door Batmans tegenstanders verkondigen in het verhaal.

Eén van de opmerkingen van de leden van De Stripclub was ook dat je het boek moeilijk kan lezen zonder enige voorkennis te hebben van het Batman-universum. Er passeren immers nogal veel oude bekenden uit de reeks de revue, waardoor het wel handig is om ze te kunnen plaatsen.

Selena Kyle, de Catwoman uit de reeks, wordt opgevoerd als oude vrijster. Jim Gordons tweede vrouw Sarah wordt naar het einde toe eens vermeld. En het is ook handig om weten dat Jason Todd de echte naam is van Robin, Batmans sidekick waarvan we in het boek te weten komen dat hij al een tijdje dood is. Eén van de leden van De Stripclub wist zelfs te vertellen dat z’n vermelde dood in het begin van het boek de aanleiding gaf om hem ook in de reeks een aantal jaar later te laten sterven. En ja, bij een eerste leesbeurt zo’n 20 jaar geleden wist ik al niet wie Harvey Dent was en wat Superman (die hier wordt opgevoerd als een marionet van de Amerikaanse president) in het boek deed.

Je moet er in ieder geval ook je aandacht bij houden, want Frank Miller slaagt er wel in om mooi heen en weer te switchen tussen de verschillende verhaallijnen, tv-journalen en de op het eerste zicht niet zo belangrijke politieke info.

Sommigen van De Stripclub stoorden zich dan ook aan de overload aan tekst en de propvolle lay-out, maar dat was nu wel iets typisch bij dat soort strips van de jaren 80. Het was in ieder geval samen met Year One (ook van Frank Miller) de belangrijkste strip in de Batman-reeks omdat het die in 1986 een nieuw elan gaf. Daarnaast was het (ook al volgens één van de leden van De Stripclub) de eerste keer in een superhelden-strip dat er uit de eerste persoon gesproken werd, wat nu zowat de regel is in het genre.

Randopmerkingen waren er dan nog waarom een vijftigplusser nu absoluut een wicht van 13 jaar als sidekick kiest en dat er in 2001 een minder geslaagd vervolg ‘The Dark Knight Strikes Again’ kwam dat binnenkort nog een tweede vervolg krijgt waar Brian Azzarello aan zal meeschrijven.

Soit, volgende keer komt Ghost World van Daniël Clowes, een andere Amerikaanse grootheid, aan bod.

Bruno Willaert, deelnemer Stripclub

Lees ook een vorige bespreking van ‘De Stripclub’

 

Gelezen/bekeken: Batman – The Dark Knight Returns

Doordenken tot de rand …

edge.orgTwintig jaar geleden begon de Amerikaan John Brockman, literair agent van populair-wetenschappelijke boeken, met de traditie om jaarlijks een Edge-vraag te lanceren. Edge.org is de virtuele opvolger van het discussieforum Reality Club (New York) dat sinds 1981 invloedrijke wetenschappers, kunstenaars, schrijvers en filosofen bijeenbracht om vrij over allerhande wetenschappelijke ideeën en problemen te brainstormen. Edge (rand) staat voor het idee van het aftasten van de grens van de gevestigde kennis, het op zoek gaan naar de uiterste, ongekende en onverwachte domeinen van inzicht door nieuwe en gedurfde hypothesen.
Zo werden prikkelende vragen gesteld – geniaal in hun eenvoud – aan de gevarieerde en vrijgevochten denktank van onderzoekers en denkers uit zowel de exacte als de humane wetenschappen, maar ook uit het artistieke veld. Grote namen, dikwijls pioniers in hun vakgebied, kwamen aan het woord: Susan Blackmore, Noam Chomsky, Richard Dawkins, Daniel Dennett, Jared Diamond, Freeman Dyson, Stephen Jay Gould, Daniel Kahneman, Ray Kurzweil, Steven Pinker, Martin Rees, Naomi Wolf,…

‘Wat is uw favoriete en meest elegante wetenschappelijke inzicht?

Hoe verandert internet je manier van denken?

Waarover moeten we ons zorgen maken?

Van welk wetenschappelijk concept word je slimmer?’

Elk jaar bundelde Brockman de tientallen antwoorden in een lijvige en goedkope bundel. Het waren telkens korte puntige essays van één tot drie bladzijden, zeer pittig en leesbaar geschreven voor een breed publiek. Vooral deze uitgebreide mix van diverse invalshoeken uit sterk verschillende vakgebieden zorgt voor evenzoveel doordenkers en eye-openers.

wetenschappelijk onkruidIn 2014 luidde de provocerende Edge-vraag: Welk wetenschappelijk idee is rijp voor de prullenbak? Het tempo waarin wetenschappelijke denkbeelden veranderen ligt vandaag heel hoog. Vandaar de uitdaging om gevestigde concepten vroegtijdig op pensioen te sturen zodat de wetenschap ongehinderd verder kan evolueren. In Wetenschappelijk onkruid: 179 hardnekkige ideeën die vooruitgang blokkeren wordt met veel overtuiging en humor opgelijst wat mag weggesnoeid worden. Het doortastende motto Kill your darlings is echter niet altijd evident. Het is wel even schrikken om al die heilige huisjes tegen de vlakte te zien gaan: bv. de notie van informatieovervloed, de praktijk van dierproeven om bijwerkingen van medicijnen op te sporen, het idee dat taal uw wereldbeeld beïnvloedt, het begrip statistische significantie enz. Maar de antwoorden zijn eigenlijk altijd bevrijdend, maar ook weer bediscussieerbaar.
De andere fascinerende en inspirerende titels die sinds 2011 in het Nederlands verschenen in de Edge-reeks beloven u evenveel denk- en discussieplezier. Om lang wakker van te blijven!

Koen Temmerman, bibliothecaris

Doordenken tot de rand …

GELEZEN: Een Hollands soldaat penseelt Gent van René De Herdt

renedeherdthollandsoldaatpenseeltGentHet jaarthema 2015 van de stad is ‘Gent kleurt oranje’. Van 1815 tot 1830 vormden België en Nederland één land: het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I.
Tussen 1820 en 1823 was in Gent een Nederlands soldaat gelegerd, Jan Joseph Wynants, die in zijn vrije tijd stadsgezichten schilderde. Zij vormen een idyllisch beeld van Gent. Het stadsarchief heeft 134 aquarellen van Wynants in bezit. Ze worden dit jaar gerestaureerd en gedigitaliseerd. U kunt op de beeldbank Gent de aquarellen bekijken. In 1989 schreef René De Herdt een boek over de tekeningen Een Hollands soldaat penseelt Gent met meer informatie over wat u ziet.  Bv. het Rabot: op de prent ziet u de torens maar ook de stadsomwalling en de katoendrukkerij van de gebroeders De Smet. Of de Coupure met het entrepot (een pakhuis). In die periode was de Coupure trouwens een favoriete wandelweg voor de burgerij.

Op de prenten van Wynants komen weinig mensen voor. Er is ook geen spoor van de ellende van de arbeiders die toen al in overvolle beluiken woonden, naar de stad gelokt om in de fabrieken te werken. Toch zijn de prenten van groot belang voor de geschiedenis van Gent in de 19de eeuw: tal van stadsgezichten en gebouwen zijn accuraat weergegeven. De herkenbaarheid is voor ons, Gentenaars van twee eeuwen later, zeer groot. Wynants tekende bv. de Vlasmarkt en de Sint-Jacobskerk. René De Herdt vertelt daarbij dat aan de kerk van oudsher een prondelmarkt met vodden en tweedehandszaken gehouden werd. Daarover is zelfs een straatliedje geschreven:

Er is te Gent een voddenmarkt
Van allerhande dingen;
Men zingt altijd van liefde en jeugd.
Ik wil die markt bezingen.
Daar vindt men meubels, kindergoed,
Kazuifels, oude boeken.
Ja, somtijds heel ’t oud testament
Ligt tussen d’oude broeken.
[…]
‘k Zag onlangs daar de relikwie
Van de heilige Pauline.
Die op een koekepanne lag
En naast een krinoline.

Sommige Gentse gewoontes zijn eeuwen oud.

Kristine De Messemaeker, collectie Gent

GELEZEN: Een Hollands soldaat penseelt Gent van René De Herdt

Shortfilms for you: een boek met kortfilms, de wereld in een ander licht

duncanspeakmanIn 2012 hadden we de Britse kunstenaar Duncan Speakman te gast in Timelab*. Hij had er net een tournee opzitten doorheen de wereld met zijn ‘subtle mobs’ (subtiele flashmobs). Mensen werden daarbij uitgenodigd om op een gegeven moment en plek in de stad via hun telefoon of mp3speler een pas doorgestuurde soundtrack te beluisteren. Een ronduit magische ervaring waarbij de stad rondom jou in een film leek te veranderen en jijzelf zowel toeschouwer als figurant werd, samen met ontelbare verwonderde anderen.

Tijdens zijn verblijf in Timelab nodigden we Duncan uit om iets tactiel te maken. Hij dacht meteen aan een boek, maar dan een boek met ervaringen.

Shortfilms for you werd geboren als een prototype in een houten box met daarin een boek, een mp3speler, een koptelefoon en een vergrootglas.
Vier exemplaren vertrokken per post naar vier continenten om een tournee te starten.
Eentje bleef in Gent en beleefde een testperiode in een lezersgroep van de Bibliotheek. Het project betekende de start voor een heel nieuw luik in het oeuvre van Duncan Speakman en zijn collectief Circumstance rond ‘boeken van de toekomst’.
Hij maakt in de UK furore met het project dat hij initieerde waaraan verschillende gerenommeerde schrijvers meewerken: ‘The book beyond the page’.

Shortfims for you is ondertussen verkrijgbaar als boek. Het boek is ook te koop in de shop van Timelab en uit te lenen in Bibliotheek Gent.

evadegroote

Zo kom ik bij het belangrijkste deel van mijn boodschap: Maak tijd voor Shortfilms for you om de ervaring te beleven waarvoor Duncan je met het boek de tools aanreikt. Je kan er een dag voor uit trekken, een gestolen dag die je op een trein, tram of bus brengt, in een café met een oude man in het vizier, in een intieme vingerdans met een vriend of een geliefde. Of je kan de aparte verhalen inplannen in je agenda in de loop van een paar weken, en als snoepjes savoureren in het midden van je routines. Doe het op je eigen manier. Maar doe het. Beleef ze allemaal.

Gastblogger: Eva De Groote vzw Timelab

* Timelab is een open stadslabo in Gent voor voor nieuwe samenwerkingsmodellen, prototyping en uitwisseling. Het gedeeld lab wordt gebruikt door ongeveer honderd leden. Het coworking Café is vrij toegankelijk van dinsdag tot en met vrijdag.

Shortfilms for you: een boek met kortfilms, de wereld in een ander licht

GELEZEN: De fatale kust van Robert Hughes

roberthughesfatalekustIndien de Doos van Pandora enkel gevuld zou zijn met boeken valt bij het openen De fatale kust. Het epos van Australië er ongetwijfeld als eerste uit. Honger. Misdaad. Epidemieën. Gevangenentransporten en gevangenissen. Schipbreuken en scheurbuik. Marteling en geseling. Dwangarbeid. Opstanden. Racisme. Seksisme. Kannibalisme. Corruptie. Sociale ellende. Zelfmoord. Dierenuitroeiing. Genocide … Weinig plagen die je kan bedenken of ze komen er wel in aan bod.

Maar laat je hier niet door afschrikken, want dit boek is het meesterwerk van schrijver en kunstcriticus Robert Hughes, die zich voor zijn historisch én literair fresco over de vroege Australische koloniale geschiedenis en samenleving baseerde op honderden documenten, verslagen, dagboeken, brieven … Een minder getalenteerd auteur zou van de zware thematiek en deze massa gedetailleerde bronnen een moeilijk verteerbare kanjer gemaakt hebben, enkel geschikt voor specialisten. Maar De fatale kust is zo goed geschreven en gecomponeerd dat het boek 28 jaar geleden een onwaarschijnlijke, wereldwijde bestseller werd. Het zorgde voor Hughes’ internationale doorbraak en na nog een aantal andere publicaties en polemieken zoals Kritisch in vredesnaam, kritisch of De klaagcultuur werd hij uiteindelijk één van de invloedrijkste kunstcritici van de late 20ste eeuw.

Dit boek heeft echter weinig of niets met kunst te maken maar beschrijft de opkomst en ontwikkeling van het vroege, koloniale Australië: een staat ontstaan als een gigantische strafkolonie. Groot-Brittannië meende zijn criminaliteitsprobleem op het einde van de 18de en in de eerste helft van de 19de eeuw te kunnen oplossen door grote aantallen gevangenen naar de andere kant van de wereld te deporteren. Tot in de jaren 60 van de vorige eeuw was dit in Australië bijna een taboe-onderwerp zodat er tot dan in de geschiedenisboeken over het gevangenensysteem  nauwelijks iets te vinden was.
Maar Robert Hughes is nooit te beroerd geweest om tegen heilige huisjes te schoppen. Hij beschrijft de geschiedenis van onderuit: het boek gaat voor een groot stuk over hoe de gevangenen hun lijden ervoeren, hoe ze overleefden, maar ook hoe ze na hun vrijlating hun kansen voluit grepen en uiteindelijk soms een beter leven kregen dan ze ten tijde van de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië hadden kunnen verwachten. Doorheen De fatale kust volgen we – eerder thematisch dan strikt chronologisch – de levens van tientallen mensen aan de hand van memoires, brieven en andere documenten. Niet alleen gevangenen en hun afstammelingen maar ook de gouverneurs van de kolonie, gevangeniscommandanten, officieren, vrije kolonisten, ontsnapte misdadigers, nieuwe kolonisten, (Britse) politici …  Niet voor niets is de ondertitel ‘Het epos van Australië’, maar toch is dit boek non-fictie en géén roman zoals het momenteel foutief op de Wikipedia staat. De verwarring is begrijpelijk: Hughes’ verzorgde stijl is verre van zakelijk maar eerder literair en hij strooit met metaforen. Over ontsnapte bandieten in Van Diemen’s land (het huidige Tasmanië) schrijft hij bijvoorbeeld:

‘Tot ongeveer 1825 had het gouvernement niet veel kans om ze te pakken te krijgen, aangezien het slechts weinig soldaten had en geen daarvan ervaren woudlopers waren. Door een afdeling struikelende kreeften waren deze bandieten niet gevangen te nemen. In het woeste, magnifieke terrein van Van Diemen’s land, dat doorsneden wordt door kloven en afgronden, was dat zoiets als met je vingers proberen kwik van een tapijt op te pakken.’

Een ander voorbeeld: zijn eerste – niet veel goeds voorspellende – zin over de nieuwe gevangeniscommandant van Norfolk Island, de strafkolonie voor gevangen die in Australië een tweede misdaad hadden begaan:

‘Zijn opvolger daar was majoor Joseph Anderson  (1790- 1877) van het 50ste regiment, ook al een beroepsmilitair en een veteraan van de Napoleontische oorlogen op het Iberische schiereiland, een inhalige, alerte en vrome Schot met een gezicht als een prikkelbare visarend – kille diepliggende ogen, een scheermes van een neus, en borstelige witte bakkebaarden.’

De tegendraadse Hughes trapt ook niet in de val om van het epos een met aanklachten doorspekt, anti-kolonialistisch, anti-autoritair of anti-kapitalistisch pamflet te maken en voor Robin Hood-romantiek over ontsnapte of opstandige gevangenen ben je bij hem eveneens aan een verkeerd adres. Maar door zijn stijl en gebruik van ironie, soms op de rand van het cynisme, is het meer dan duidelijk dat hij het onmenselijke, premoderne gevangenissysteem verafschuwt. Van ideeën om er veroordeelden te proberen ‘verbeteren’ en te herintegreren in de samenleving was er toen nog geen sprake. Het gevangenissysteem was gebaseerd op het idee dat deze instelling ‘een plaats van bestraffing diende te zijn waarvoor men vol afgrijzen terugdeinst – een oord van waarachtig lijden, pijnlijk als herinnering, een gruwel voor de fantasie … een oord van verdriet en geweeklaag, dat je vol doodsangst behoort te betreden’. Een citaat van de volgens Hughes ‘anders wel vriendelijke en joviale’ dominee Sydney Smith.
De lijfstraffen van de tot 2 jaar dwangarbeid veroordeelde William Riley opsommen behoeft ook al weinig verder commentaar meer:

‘100 zweepslagen: voor het zeggen van ‘O mijn god’ tijdens het verrichten van dwangarbeid
100 zweepslagen: geglimlacht tijdens de dwangarbeid
50 zweepslagen: vroeg om een vuurtje
200 zweepslagen: onbeschaamd gedrag tegen een soldaat
(…)
100 zweepslagen: wegens het zingen van een lied’

Hughes beperkt zich uiteraard niet tot de beschrijving van de opkomst en de ondergang van het deportatie-, dwangarbeid- en gevangenissysteem, maar bespreekt ook de hele bestuurlijke, politieke en sociaal-economische evolutie en de spanningen binnenin de vroege kolonie:  van de reis van een duizendtal eerste kolonisten naar Botany Bay aan de Australische oostkust en de oprichting van de eerste nederzetting in 1788 tot de goudkoorts in de jaren 1851-53, die de reputatie van  Australië als afschrikwekkend deportatie-oord voor gevangenen uiteindelijk de nekslag toebracht. De eerste 2 jaar stierven de slecht uitgeruste en voorbereide pioniers (officieren, soldaten, scheepslui, gedetineerden…) bijna de hongerdood tot Britse bevoorradingschepen, met een tweede ‘lading’ gevangen hen in 1790 op het nippertje redding brachten. Geleidelijk, met vallen en opstaan, werd de kolonie leefbaarder en zelfstandiger en de schamele nederzetting zou uitgroeien tot Sydney. De langzaam uitbreidende kolonie was een klassenmaatschappij, die nog decennialang bol zou staan van spanningen en conflicten tussen de leidende ‘Exclusieven’ (officieren, bestuurders, hun familie en afstammelingen…), de nieuwe vrije kolonisten en emigranten, de vrijgelaten gevangen en hun afstammelingen, de gedetineerden, de Ierse gedetineerden en de aboriginals. De laatste groep helemaal onderaan de hiërarchie … Je verneemt ook veel over de penibele sociaal-economische en politieke situatie  en het strafrechterlijk systeem van ‘moederland’  Groot-Brittannië in de 18de een 19de eeuw, omdat Hughes de eerste 100 pagina’s rustig de tijd neemt om de achtergrond en de motieven voor het oprichten van de strafkolonie op het Australische continent uiteen te zetten en te verklaren. Het geloof dat er zoiets bestond als een ‘misdadige klasse’ en dat criminaliteit op te lossen valt door de criminelen naar elders te deporteren droeg er in elk geval toe bij.
Een groot deel van de gedeporteerden waren recidivisten, maar zeker in het allereerste transport waren er ook  ‘criminelen’ bij die delicten bijna uit meelijwekkende noodzaak werden gepleegd:

‘Elizabeth Beckford, de op een na oudste vrouw onder de gevangenen  was zeventig jaar oud. Haar vergrijp waarvoor ze tot 7 jaar ballingschap was veroordeeld, was dat ze twaalf pond Gloucesterkaas had gestolen. (…) Elizabeth Powely, tweeëntwintig jaar oud had een keuken in Norfolk geplunderd ter waarde van enkele shillings aan spek, meel en rozijnen meegenomen alsmede ‘zeven ons boter ter waarde van twaalf pence’, en was tot de strop veroordeeld, maar ze kreeg gratie en werd naar Australië gezonden waar ze nooit meer boter zou eten. (…) Honger dreef een Westindiër, Thomas Chaddick genaamd, een moestuintje binnen, waar hij, ‘in strijd met de wet’ twaalf komkommerplanten ‘lostrok, bedierf en vernietigde’; ook hij ging naar Australië om daar de precisie te overpeinzen waarmee de god van het bezit zijn zwarte leven in komkommers had uitgemeten.’

Desondanks weigert Hughes het vroege koloniale Australië als een gruwelcontinent of als een ‘sadistisch universum’ te beschouwen: hij bestrijdt ‘het folkloristische beeld van een door de zweep en de geselpaal geregeerde samenleving, bestaande uit kreunende blanke slaven en getiranniseerd door meedogenloze meesters’. Er waren ook veel vrije kolonisten die de hun toegewezen dwangarbeiders als een deel van het gezin behandelden, die mee aan tafel konden eten. En na hun straftijd en vrijlating konden vele ex-gedetineerden en dwangarbeiders vaak een relatief welvarend leven leiden. Door hun latere, enthousiaste brieven naar het thuisfront en oproepen om ook naar daar te emigreren begonnen conservatieve stemmen in Groot-Brittannië zich in de eerste helft van de 19de eeuw ongerust af te vragen of de afschrikkende werking van de kolonie nog wel groot genoeg was.

De verschrikkelijke, onmenselijke strafkampen op Van Diemen’s land en het allerwreedste kamp, dat van Norfolk Island dat Hughes zeer uitvoerig beschrijft, waren uiteraard een totaal andere zaak. Maar ook die waren gedoemd onder druk van de evoluerende opvattingen over misdaad en straf en de zich wijzigende sociaal-economische en politieke omstandigheden te verdwijnen. Een van de gevangeniscommandanten van Norfolk Island, Alexander Maconochie, begon zelfs – haast anachronistisch twintigste-eeuws – te experimenteren met Shakespeare-toneelopvoeringen voor en door gevangenen. En zowaar de oprichting van een gevangenisbibliotheek … Onder druk van de conservatieven moest Maconochie snel het veld ruimen voor wredere opvolgers maar de ommekeer was ingezet. Hughes evoceert de ondergang van het systeem op bijna symbolische wijze: hieronder zijn beschrijving van de moord op de allerlaatste wrede bevelhebber van Norfolk Island, John Price, door wraakzuchtige dwangarbeiders:

‘Price begon terug te rennen langs het spoortje toen een van ergens boven aan de groeve geworpen steen hem trof tussen de schouderbladen en hem voorover deed storten op zijn gezicht. En toen was er niets meer te zien dan een massa worstelende mannen, een woeste chaos van maaiende armen en lichamen in blauwe gevangeniskleding, en het onregelmatig rijzen en dalen van mokerslagen en breekijzers. Het bewind van Price op Norfolk Island was de laatste stuiptrekking geweest van de wreedheid van het Systeem: een nachtmerrie uitgezweet door een stervend organisme.’

Omdat de oorspronkelijke bevolking van Australië, de aboriginals, zelf geen documenten of memoires nalieten zijn de hoofdstukken die Hughes aan hun – steeds verslechterende – situatie en positie wijdt wat minder gedetailleerd. Maar hij noemt de uitroeiing van de Tasmaanse aboriginals onverbloemd een genocide: het hoofdstuk over hun lot grijpt naar je keel. De apotheose is het tragische levensverhaal van de laatste Tasmaanse vrouw, Trucanini, en de beschrijving van de schokkende, inhumane concurrentieslag tussen de ‘wetenschappelijke’ instellingen  die  het lichaam van de laatste overlevende mannelijke Tasmaanse aboriginal in bezit wilden krijgen.

Wie meer wil weten over de ‘ontdekking’ van Australië en Tahiti en de catastrofale weerslag op de oorspronkelijke bevolking kan ik trouwens De fatale invloed : het tragische verhaal van de Civilisatie van de Stille Zuidzee 1767-1840 van Alan Moorehead signaleren. Dat al wat oudere boek werd trouwens door Robert Hughes nagelezen en gecorrigeerd en is ook mooi geschreven.

Een aperitiefhapje voor je het magnum opus van Robert Hughes komt halen.

Wouter De Raes, collectie geschiedenis.

GELEZEN: De fatale kust van Robert Hughes

GELEZEN: Alle schrijvers leiden naar Rome

alleschrijversleidennaarRomeLiterair Rome, fictie over de stad, wordt uitmuntend geoogst en gekozen in Alle schrijvers leiden naar Rome (2000) door dichter, classicus en vertaler Patrick Lateur. De in acht thema’s ingedeelde bloemlezing bevat teksten van diverse genres (romans, essays, reisverhalen, gedichten …) die telkens kort door hem ingeleid worden. Hierna volgen enkele smaakmakers uit de publicatie: het Circus Maximus, tussen de Palatijnse en Aventijnse heuvel, is niet enkel een groot stadion voor wagenrennen in het antieke Rome maar ook een ontmoetingsplaats voor beginnende liefde tussen mannen en vrouwen in de Ars amatoria (2 voor Chr., Minnekunst) van Ovidius; de romantische ontmoeting van Daisy Miller in het Colosseum in de novelle Daisy Miller (1879) van de Amerikaanse schrijver Henry James; de tuin van de Vestaalse maagden is een prachtige inspiratiebron in het lange gedicht Een voetreis naar Rome (1946) van de Nederlander Bertus Aafjes; keizer Hadrianus over zijn tempel, het Pantheon (Al de Goden), in de historische roman Mémoires d’Hadrien (1951; Hadrianus’ gedenkschriften) door de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar.

Joël Neyt

GELEZEN: Alle schrijvers leiden naar Rome

GELEZEN: Mrs. Livingstone van Hilde Eynikel

mrslivingstoneMassa’s boeken over zgn. ontdekkingsreizigers in de bibliotheek. Daar stellen we ons nogal eens stoere zeebonken of avontuurlijke, koppige mannen bij voor. Er waren nochtans ook vrouwelijke ontdekkingsreizigers: in deze boeken kan je er meer over lezen. De  laatste jaren stond bv. Alexandrine Tinne, de Nederlandse 19de eeuwse ontdekkingsreizigster in de belangstelling: er verschenen immers zowel een paar biografieën als een roman over haar leven. Als eerste westerse vrouw bereikte Tinne Centraal-Afrika  en doorkruiste ze de Sahara, maar stierf er door een aanval van Touaregs. De bib bezit ook een boek over het opzienbarende leven van botanica Jeanne Baret die zich verkleedde als man om zich als minnares en assistent van botanicus Commerson in de tweede helft van de 18de eeuw op  een schip te laten meesmokkelen en zo de eerste vrouw werd die rond de wereld voer. En de vrouwen van ontdekkingsreizigers ? Over hen is veel minder geschreven en minder bekend.

Maar dit geldt niet voor Mary Moffat, alias Mrs. Livingstone. Historica, journalist en auteur Hilde Eynikel schreef immers de allereerste biografie over haar op basis van uitgebreid archiefonderzoek en reisde zelfs in haar en David Livingstones voetsporen doorheen Zuidelijk Afrika. Het resultaat mag er zijn. Mrs. Livingstone is een detailrijke biografie van bijna 500 pagina’s geworden, boordevol achtergrondinfo en de gang van zaken in het negentiende-eeuwse Zuidelijk Afrika. Maar het is absoluut géén dor academisch boek met een karrenvracht voetnoten geworden want Eynikel, die voordien ook al een biografie van pater Damiaan schreef, heeft een vlotte pen  en gebruikt fictie-achtige stijl-elementen om de dramatische levensloop van Mary Livingstone te illustreren. Sommige passages kun je onmogelijk uit  schriftelijke bronnen afleiden, maar geven het boek wel vaart en spankracht. Eynikel zou enkele jaren later trouwens nog een detective schrijven: Stigma.

Mary Moffat was de dochter van de Schotse missionaris Robert Moffat, die  tegelijkertijd ook wapens verhandelde aan Afrikaanse bevolkingsgroepen zoals de Matabele. Wapenhandelaar én missionaris was geen uiterst zeldzame combinatie overigens, want ook haar latere echtgenoot David Livingstone zou als missionaris nog wapens verkopen. Robert Moffat verbleef met zijn gezin in het noorden van het huidige Zuid-Afrika,  in Grikwastad, waar Mary in 1821 geboren werd, en nadien in Kuruman, waar ze tussen de lokale bevolking opgroeide. Mary was 17 jaar oud toen Robert Moffat met zijn hele gezin om disciplinaire redenen (hij had een buitenechtelijk kind bij een Afrikaanse vrouw) door de London Missionary Society terug naar Groot-Brittannië werd geroepen. Hij begon daar lezingen te geven en maakte op deze manier kennis met de jonge arts-en-missionaris-in-opleiding David Livingstone, die hij zou kunnen bewegen om ook naar Zuidelijk Afrika te trekken. Toen de Moffats enkele jaren later weer teruggekeerd waren naar hun missiepost,  kruisten hun wegen zich herhaaldelijk met David Livingstone, die zich daar al snel  tot ‘ontdekkingsreiziger’ had ontpopt. Na een aanval van een leeuw waarbij Livingstone zwaar gewond raakte werd hij door Mary verzorgd. Hij zou haar nadien ten huwelijk vragen ; ondanks tegenstand van haar moeder stemden  zij en haar vader toe en Mary Moffat transformeerde tot ‘Mrs. Livingstone’. De Livingstones onderhielden aanvankelijk een missiepost. Maar David had geen enkel talent als missionaris: hij bekeerde in heel zijn leven welgeteld één Afrikaan.
Na enkele jaren al nam hij Mary én de jonge  kinderen mee op een paar langdurige ontdekkingstochten met ossenwagens als vervoermiddel, ook tijdens Mary’s zwangerschappen. In 1850, na de geboorte van een kind tijdens zo een reis, zou Mary verlammingsverschijnselen oplopen die haar leven lang zouden terugkeren. Mary’s gezelschap kwam Livingstone echter goed uit: als dochter van hun wapenleverancier Robert Moffat boden de Matabele, een volk  in Zuidelijk Afrika, de  gezinsleden van zijn schoonvader bescherming aan. Mary was in deze harde en gevaarlijke  omgeving in moeilijke omstandigheden een soort ‘levend schild’ voor hem. Maar toen de kinderen ziek werden en  hun ondervoede pasgeboren baby stierf wilde Mary niet verder trekken en vond Livingstone  dat zijn gezin hem begon te hinderen. Hij stuurde hen dan – enorm tegen Mary’s zin – terug naar het Verenigd Koninkrijk, waar Mary bleef tot  David Livingstone na 4 en half jaar naar huis terugkeerde. Hoewel ze zeker niet beweert, noch suggereert dat hun relatie – vergeef me dit cliché – ‘liefdeloos’ was, zal Eynikel wel  benadrukken dat de eigengereide en egoïstische David in zijn exploratiezucht helemaal geen rekening hield met zijn familie en zijn vrouw in het bijzonder. Ook andere slechte karaktertrekjes van de bejubelde ontdekkingsreiziger worden door haar niet verbloemd, zodat Eynikels boek bij verschijning  in Groot-Brittannië voor opschudding zorgde.
Mary reisde met haar man opnieuw mee naar Afrika maar keerde snel (nu tegen zijn zin) terug toen ze vernam dat haar in Engeland achtergebleven zoon aan een drugsverslaving leed. Nochtans raakte Mary, die geplaagd werd door de verlammingsverschijnselen en de pijnen opgelopen tijdens haar reizen met David,  zelf ook verslaafd aan de in de 18de en 19de eeuw populaire pijnstiller Laudanum. Ze werd hierdoor afhankelijk van haar leverancier, Dr. James Stewart, een jonge missionaris-arts die met haar zou meereizen toen ze nog maar eens naar haar man in Afrika terugkeerde. Er werd gefluisterd dat Mary en de dokter een relatie hadden. Dit was slechts een gerucht en zal allicht nooit bewezen of ontkracht kunnen worden, maar in elk geval zijn de spannendste pagina’s uit het boek  die waarin Eynikel beschrijft hoe James Stewart in Afrika Mary begon te ‘stalken’…

Hoe Dr. Livingstone himself op die geruchten over zijn vrouw en zijn collega reageerde en hoe het Mary verging tijdens een volgende reis met haar echtgenoot, een expeditie op de Zambezi-rivier, dat lees je zelf maar in het boek… Kom deze ten onrechte vergeten biografie op de 3de verdieping in Bib zuid maar halen of vraag ze uit het magazijn op.

Wouter De Raes, collectie geschiedenis

GELEZEN: Mrs. Livingstone van Hilde Eynikel

De Reislust van PDW

cov_blijfthuis.inddIn Blijf thuis (2009) bundelde de Gentse journalist, columnist, muzikant en producent van televisieprogramma’s Patrick De Witte (1958-2013) veertien hilarische columns over het fenomeen reizen. Met – soms cynische – humor fileerde hij de besognes van de lustige reiziger. Over het kiezen van een vakantiebestemming via reisbrochures, over  vliegangst en de wondere wereld van luchthavens, over hotels en hun horreurs, over aangepast strandtenue en toeristenrestaurants, over souvenirs en vakantieseks enz.
De titels van de hoofdstukken zijn grappige citaten die het onderwerp aankondigen zoals bv. ‘Om zich voor te bereiden op een reis moet men eerst zijn kleren en zijn geld voor zich uit leggen, neem vervolgens dubbel zoveel geld en de helft van de kleren mee.’
Doorspekt met maffe raadgevingen en met zijn persoonlijke reisanekdotes vormt dit grappige bundeltje een ontspannende start van een welverdiende vakantie. Je schiet in de lach op werkelijk élke bladzijde dankzij de geniale taalgrappen en kostelijke oneliners. Als je die leest hoor je ook zijn typische bromstem. Maar vooral de scherpe observaties van de Homo Touristicus houden ons een spottende spiegel voor. Met pittige cartoons van KIM. Ook als e-book te leen, misschien voor op reis?
Nog meer columns in PDW : maximum rede & bullshit. Of zin in enkele vileine quotes ?

Koen Temmerman, bibliothecaris

De Reislust van PDW

GELEZEN: Het verfraaide decor van het Gravensteen van Guido Everaert

gravensteen‘De stad Gent bezit honderden, ja duizenden huizen, die, ten kleinen koste hersteld, veel zouden bijdragen tot de verfraaiing onzer straten en de vreemdelingen meer en meer naar hier zouden lokken.’ Het Volksbelang, 26 september 1896.
Gent staat bekend als een mooie historische stad. In de aanloop naar de Wereldtentoonstelling van 1913 werd het beeld van de stad grondig gewijzigd. Rond het Gravensteen en in de zichtlijnen naar het kasteel werden tal van huizen gerestaureerd. Sommige ingrepen waren verregaand en zouden vandaag niet meer op die manier uitgevoerd worden. Maar het resultaat beviel de inwoners en is nu door iedereen aanvaard. Over de restauraties schreef Guido Everaert van de Dienst Monumentenzorg en Architectuur een boeiend en rijk geïllustreerd boek. De stad sloot een overeenkomst met verschillende eigenaars van huizen: tegen betaling van een jaarlijkse cijns werden de gevels gerestaureerd en ook het onderhoud werd voor eeuwig door de Stad betaald. Deze zogenaamde ‘conventiegevels’ worden tot in de details besproken. Het gaat hier over gebouwen op het Sint-Veerleplein, de Burgstraat en de Geldmunt maar ook verder weg zoals de Korenlei en de Kraanlei. Een wandeling door de Kuip van Gent is na lezing van dit boek niet meer als daarvoor. Heeft u bv. al ooit opgemerkt dat sommige afvoerbuizen voor regenwater een zinken vergaarbak met een spuwer in de vorm van een leeuwenkop hebben? Als u de auteur aan het woord wil horen over zijn publicatie kunt u op 22 juli zijn lezing bijwonen in Hotel d’Hane Steenhuyse (reserveren via Gentinfo). U kunt het boek kopen in de Stadswinkel (29 euro) maar u kunt het natuurlijk ook bij ons ontlenen.

Kristine De Messemaeker, collectie Gent, 3de verdieping Bib Zuid

GELEZEN: Het verfraaide decor van het Gravensteen van Guido Everaert

GELEZEN: Pleidooi voor het treuzelen

pleidooi voor het treuzelenGent kent een mooie fietstraditie,  met als een van de fietspioniers, de getalenteerde drukker, uitgever en fotograaf Arnold Van der Haeghen die begin 1900 als één van de eersten een fiets met Dunlopbanden bezat. Toen was ‘cyclisme’ eerder een extravagante exclusiviteit en ontspanning van vooral de bourgeoisie.

Vandaag is de fiets – van plooifiets tot bakfiets – meer dan ooit een populair, praktisch vervoersmiddel én blijft fietsen  een geliefde (volks)sport, met in Gent onder andere De Zesdaagse in het Kuipke.

In de essaybundel Pleidooi voor het treuzelen beschrijft de auteur-cineast Peter Delpeut een verband tussen (langeafstands)fietsen en de gave van het zien, niet enkel met betrekking tot het fysieke oog, maar ook de blik.

Zijn essays zijn beschrijvingen van de verschillende landschappen, van Toscane tot de Friese polders, en musea die hij eerder al lanterfantend en flanerend doorkruist, dan er dwars van A tot Z doorheen te gaan. Hij schrijft: “Pas als ik al fietsend opnieuw de schoonheid van het nutteloze ontdek, de kunst van het treuzelen en kijken, kan ik A en B overboord zetten.”

fietserZo beschrijft hij onder andere zijn (her)ontdekking van de zogenaamde Claudespiegel in het Gentse Citadelpark – een miroir de Claude  is zwart van kleur en was erg in trek bij wandelaars rond 1800 om het landschap te bekijken – de woestijnfoto van zijn vrouw en fietscompagnon Céline en de tekeningen van de Foucauld, de ongewone foto’s van Gerco De Ruijter die zijn fototoestel aan een vlieger bevestigt – en zich laat leiden door de wind, de ervaring van de zogenaamde Seagram murals van Mark Rothko in de Tate Gallery en zijn teleurstelling bij de nieuwe opstelling in de Rothko Room in Tate Modern…

Keer op keer toont Peter Delpeut ons dat er zonder verbeelding niets te zien valt en nodigt hij ons uit om beter te kijken.

Charlotte Vandamme, bibliothecaris contentdiensten en medewerker non-fictieafdeling

GELEZEN: Pleidooi voor het treuzelen