GELEZEN: De fatale kust van Robert Hughes


roberthughesfatalekustIndien de Doos van Pandora enkel gevuld zou zijn met boeken valt bij het openen De fatale kust. Het epos van Australië er ongetwijfeld als eerste uit. Honger. Misdaad. Epidemieën. Gevangenentransporten en gevangenissen. Schipbreuken en scheurbuik. Marteling en geseling. Dwangarbeid. Opstanden. Racisme. Seksisme. Kannibalisme. Corruptie. Sociale ellende. Zelfmoord. Dierenuitroeiing. Genocide … Weinig plagen die je kan bedenken of ze komen er wel in aan bod.

Maar laat je hier niet door afschrikken, want dit boek is het meesterwerk van schrijver en kunstcriticus Robert Hughes, die zich voor zijn historisch én literair fresco over de vroege Australische koloniale geschiedenis en samenleving baseerde op honderden documenten, verslagen, dagboeken, brieven … Een minder getalenteerd auteur zou van de zware thematiek en deze massa gedetailleerde bronnen een moeilijk verteerbare kanjer gemaakt hebben, enkel geschikt voor specialisten. Maar De fatale kust is zo goed geschreven en gecomponeerd dat het boek 28 jaar geleden een onwaarschijnlijke, wereldwijde bestseller werd. Het zorgde voor Hughes’ internationale doorbraak en na nog een aantal andere publicaties en polemieken zoals Kritisch in vredesnaam, kritisch of De klaagcultuur werd hij uiteindelijk één van de invloedrijkste kunstcritici van de late 20ste eeuw.

Dit boek heeft echter weinig of niets met kunst te maken maar beschrijft de opkomst en ontwikkeling van het vroege, koloniale Australië: een staat ontstaan als een gigantische strafkolonie. Groot-Brittannië meende zijn criminaliteitsprobleem op het einde van de 18de en in de eerste helft van de 19de eeuw te kunnen oplossen door grote aantallen gevangenen naar de andere kant van de wereld te deporteren. Tot in de jaren 60 van de vorige eeuw was dit in Australië bijna een taboe-onderwerp zodat er tot dan in de geschiedenisboeken over het gevangenensysteem  nauwelijks iets te vinden was.
Maar Robert Hughes is nooit te beroerd geweest om tegen heilige huisjes te schoppen. Hij beschrijft de geschiedenis van onderuit: het boek gaat voor een groot stuk over hoe de gevangenen hun lijden ervoeren, hoe ze overleefden, maar ook hoe ze na hun vrijlating hun kansen voluit grepen en uiteindelijk soms een beter leven kregen dan ze ten tijde van de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië hadden kunnen verwachten. Doorheen De fatale kust volgen we – eerder thematisch dan strikt chronologisch – de levens van tientallen mensen aan de hand van memoires, brieven en andere documenten. Niet alleen gevangenen en hun afstammelingen maar ook de gouverneurs van de kolonie, gevangeniscommandanten, officieren, vrije kolonisten, ontsnapte misdadigers, nieuwe kolonisten, (Britse) politici …  Niet voor niets is de ondertitel ‘Het epos van Australië’, maar toch is dit boek non-fictie en géén roman zoals het momenteel foutief op de Wikipedia staat. De verwarring is begrijpelijk: Hughes’ verzorgde stijl is verre van zakelijk maar eerder literair en hij strooit met metaforen. Over ontsnapte bandieten in Van Diemen’s land (het huidige Tasmanië) schrijft hij bijvoorbeeld:

‘Tot ongeveer 1825 had het gouvernement niet veel kans om ze te pakken te krijgen, aangezien het slechts weinig soldaten had en geen daarvan ervaren woudlopers waren. Door een afdeling struikelende kreeften waren deze bandieten niet gevangen te nemen. In het woeste, magnifieke terrein van Van Diemen’s land, dat doorsneden wordt door kloven en afgronden, was dat zoiets als met je vingers proberen kwik van een tapijt op te pakken.’

Een ander voorbeeld: zijn eerste – niet veel goeds voorspellende – zin over de nieuwe gevangeniscommandant van Norfolk Island, de strafkolonie voor gevangen die in Australië een tweede misdaad hadden begaan:

‘Zijn opvolger daar was majoor Joseph Anderson  (1790- 1877) van het 50ste regiment, ook al een beroepsmilitair en een veteraan van de Napoleontische oorlogen op het Iberische schiereiland, een inhalige, alerte en vrome Schot met een gezicht als een prikkelbare visarend – kille diepliggende ogen, een scheermes van een neus, en borstelige witte bakkebaarden.’

De tegendraadse Hughes trapt ook niet in de val om van het epos een met aanklachten doorspekt, anti-kolonialistisch, anti-autoritair of anti-kapitalistisch pamflet te maken en voor Robin Hood-romantiek over ontsnapte of opstandige gevangenen ben je bij hem eveneens aan een verkeerd adres. Maar door zijn stijl en gebruik van ironie, soms op de rand van het cynisme, is het meer dan duidelijk dat hij het onmenselijke, premoderne gevangenissysteem verafschuwt. Van ideeën om er veroordeelden te proberen ‘verbeteren’ en te herintegreren in de samenleving was er toen nog geen sprake. Het gevangenissysteem was gebaseerd op het idee dat deze instelling ‘een plaats van bestraffing diende te zijn waarvoor men vol afgrijzen terugdeinst – een oord van waarachtig lijden, pijnlijk als herinnering, een gruwel voor de fantasie … een oord van verdriet en geweeklaag, dat je vol doodsangst behoort te betreden’. Een citaat van de volgens Hughes ‘anders wel vriendelijke en joviale’ dominee Sydney Smith.
De lijfstraffen van de tot 2 jaar dwangarbeid veroordeelde William Riley opsommen behoeft ook al weinig verder commentaar meer:

‘100 zweepslagen: voor het zeggen van ‘O mijn god’ tijdens het verrichten van dwangarbeid
100 zweepslagen: geglimlacht tijdens de dwangarbeid
50 zweepslagen: vroeg om een vuurtje
200 zweepslagen: onbeschaamd gedrag tegen een soldaat
(…)
100 zweepslagen: wegens het zingen van een lied’

Hughes beperkt zich uiteraard niet tot de beschrijving van de opkomst en de ondergang van het deportatie-, dwangarbeid- en gevangenissysteem, maar bespreekt ook de hele bestuurlijke, politieke en sociaal-economische evolutie en de spanningen binnenin de vroege kolonie:  van de reis van een duizendtal eerste kolonisten naar Botany Bay aan de Australische oostkust en de oprichting van de eerste nederzetting in 1788 tot de goudkoorts in de jaren 1851-53, die de reputatie van  Australië als afschrikwekkend deportatie-oord voor gevangenen uiteindelijk de nekslag toebracht. De eerste 2 jaar stierven de slecht uitgeruste en voorbereide pioniers (officieren, soldaten, scheepslui, gedetineerden…) bijna de hongerdood tot Britse bevoorradingschepen, met een tweede ‘lading’ gevangen hen in 1790 op het nippertje redding brachten. Geleidelijk, met vallen en opstaan, werd de kolonie leefbaarder en zelfstandiger en de schamele nederzetting zou uitgroeien tot Sydney. De langzaam uitbreidende kolonie was een klassenmaatschappij, die nog decennialang bol zou staan van spanningen en conflicten tussen de leidende ‘Exclusieven’ (officieren, bestuurders, hun familie en afstammelingen…), de nieuwe vrije kolonisten en emigranten, de vrijgelaten gevangen en hun afstammelingen, de gedetineerden, de Ierse gedetineerden en de aboriginals. De laatste groep helemaal onderaan de hiërarchie … Je verneemt ook veel over de penibele sociaal-economische en politieke situatie  en het strafrechterlijk systeem van ‘moederland’  Groot-Brittannië in de 18de een 19de eeuw, omdat Hughes de eerste 100 pagina’s rustig de tijd neemt om de achtergrond en de motieven voor het oprichten van de strafkolonie op het Australische continent uiteen te zetten en te verklaren. Het geloof dat er zoiets bestond als een ‘misdadige klasse’ en dat criminaliteit op te lossen valt door de criminelen naar elders te deporteren droeg er in elk geval toe bij.
Een groot deel van de gedeporteerden waren recidivisten, maar zeker in het allereerste transport waren er ook  ‘criminelen’ bij die delicten bijna uit meelijwekkende noodzaak werden gepleegd:

‘Elizabeth Beckford, de op een na oudste vrouw onder de gevangenen  was zeventig jaar oud. Haar vergrijp waarvoor ze tot 7 jaar ballingschap was veroordeeld, was dat ze twaalf pond Gloucesterkaas had gestolen. (…) Elizabeth Powely, tweeëntwintig jaar oud had een keuken in Norfolk geplunderd ter waarde van enkele shillings aan spek, meel en rozijnen meegenomen alsmede ‘zeven ons boter ter waarde van twaalf pence’, en was tot de strop veroordeeld, maar ze kreeg gratie en werd naar Australië gezonden waar ze nooit meer boter zou eten. (…) Honger dreef een Westindiër, Thomas Chaddick genaamd, een moestuintje binnen, waar hij, ‘in strijd met de wet’ twaalf komkommerplanten ‘lostrok, bedierf en vernietigde’; ook hij ging naar Australië om daar de precisie te overpeinzen waarmee de god van het bezit zijn zwarte leven in komkommers had uitgemeten.’

Desondanks weigert Hughes het vroege koloniale Australië als een gruwelcontinent of als een ‘sadistisch universum’ te beschouwen: hij bestrijdt ‘het folkloristische beeld van een door de zweep en de geselpaal geregeerde samenleving, bestaande uit kreunende blanke slaven en getiranniseerd door meedogenloze meesters’. Er waren ook veel vrije kolonisten die de hun toegewezen dwangarbeiders als een deel van het gezin behandelden, die mee aan tafel konden eten. En na hun straftijd en vrijlating konden vele ex-gedetineerden en dwangarbeiders vaak een relatief welvarend leven leiden. Door hun latere, enthousiaste brieven naar het thuisfront en oproepen om ook naar daar te emigreren begonnen conservatieve stemmen in Groot-Brittannië zich in de eerste helft van de 19de eeuw ongerust af te vragen of de afschrikkende werking van de kolonie nog wel groot genoeg was.

De verschrikkelijke, onmenselijke strafkampen op Van Diemen’s land en het allerwreedste kamp, dat van Norfolk Island dat Hughes zeer uitvoerig beschrijft, waren uiteraard een totaal andere zaak. Maar ook die waren gedoemd onder druk van de evoluerende opvattingen over misdaad en straf en de zich wijzigende sociaal-economische en politieke omstandigheden te verdwijnen. Een van de gevangeniscommandanten van Norfolk Island, Alexander Maconochie, begon zelfs – haast anachronistisch twintigste-eeuws – te experimenteren met Shakespeare-toneelopvoeringen voor en door gevangenen. En zowaar de oprichting van een gevangenisbibliotheek … Onder druk van de conservatieven moest Maconochie snel het veld ruimen voor wredere opvolgers maar de ommekeer was ingezet. Hughes evoceert de ondergang van het systeem op bijna symbolische wijze: hieronder zijn beschrijving van de moord op de allerlaatste wrede bevelhebber van Norfolk Island, John Price, door wraakzuchtige dwangarbeiders:

‘Price begon terug te rennen langs het spoortje toen een van ergens boven aan de groeve geworpen steen hem trof tussen de schouderbladen en hem voorover deed storten op zijn gezicht. En toen was er niets meer te zien dan een massa worstelende mannen, een woeste chaos van maaiende armen en lichamen in blauwe gevangeniskleding, en het onregelmatig rijzen en dalen van mokerslagen en breekijzers. Het bewind van Price op Norfolk Island was de laatste stuiptrekking geweest van de wreedheid van het Systeem: een nachtmerrie uitgezweet door een stervend organisme.’

Omdat de oorspronkelijke bevolking van Australië, de aboriginals, zelf geen documenten of memoires nalieten zijn de hoofdstukken die Hughes aan hun – steeds verslechterende – situatie en positie wijdt wat minder gedetailleerd. Maar hij noemt de uitroeiing van de Tasmaanse aboriginals onverbloemd een genocide: het hoofdstuk over hun lot grijpt naar je keel. De apotheose is het tragische levensverhaal van de laatste Tasmaanse vrouw, Trucanini, en de beschrijving van de schokkende, inhumane concurrentieslag tussen de ‘wetenschappelijke’ instellingen  die  het lichaam van de laatste overlevende mannelijke Tasmaanse aboriginal in bezit wilden krijgen.

Wie meer wil weten over de ‘ontdekking’ van Australië en Tahiti en de catastrofale weerslag op de oorspronkelijke bevolking kan ik trouwens De fatale invloed : het tragische verhaal van de Civilisatie van de Stille Zuidzee 1767-1840 van Alan Moorehead signaleren. Dat al wat oudere boek werd trouwens door Robert Hughes nagelezen en gecorrigeerd en is ook mooi geschreven.

Een aperitiefhapje voor je het magnum opus van Robert Hughes komt halen.

Wouter De Raes, collectie geschiedenis.

GELEZEN: De fatale kust van Robert Hughes

2 gedachtes over “GELEZEN: De fatale kust van Robert Hughes

  1. Jacqueline Hebbrecht zegt:

    En daarna kan je de “Floating Brothel” lezen van Siân Rees, vertaald als “Het schip van lichte zeden”. Het vertelt over de vrouwelijke gevangenen die in 1789 gedeporteerd werden naar Australië. De reis duurde een jaar, tijd genoeg om met een paar baby’s aan te komen.

    Like

Plaats een reactie